De resultaten van het Brusselse bedrijfsvervoerplan
In 2004 legde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedrijven die meer dan 200 werknemers tewerkstellen in eenzelfde vestiging een bedrijfsvervoerplan (BVP) op. De bedoeling van dat vervoerplan was om de luchtkwaliteit en de verkeerskwaliteit te verbeteren in het gewest. De bedoeling van een BVP is dat bedrijven hun werknemers aanzetten om overstappen van de wagen naar een meer duurzaam vervoersmiddel voor woon-werk- en professionele verplaatsingen. Sinds 2011 zijn bedrijven met meer dan 100 werknemers ook verplicht om een BVP op te stellen. Dat betekent dat zo'n 294.000 personen door deze actie bereikt worden, goed voor 42% van de totale tewerkstelling in Brussel.
Volgens het BVP moet een bedrijf zijn werknemers aansporen om het openbaar vervoer te gebruiken, door bijvoorbeeld duidelijke informatie te geven over de dienstregeling en nabije haltes of door ritten volledig terug te betalen. Het bedrijf moet ook een kwaliteitsvolle fietsenstalling plaatsen, rekening houden met de Ecoscore van bedrijfsvoertuigen en een actieplan hebben voor vervuilingspieken. Vervuilingspieken zijn periodes in de winter waarin er te veel verontreinigende stoffen in de lucht zijn (bijvoorbeeld het smogalarm). Een werkgever kan dan carpooling organiseren of zijn werknemers van thuis uit laten werken om de vervuiling tegen te gaan.
De populairste maatregelen die werkgevers invoeren zijn de installatie van een fietsenstalling en een kleedkamer of douche, overschakelen op schone voertuigen', een fietsvergoeding of een volledige terugbetaling van een abonnement bij de NMBS. Fietsopleiding, ecodriving en werken van thuis uit gebeurt ook steeds meer.
Maatregelen als een carpoolgarantie, een voetgangersvergoeding of een verhuisvergoeding kunnen op minder bijval rekenen. Het installeren van een specifieke carpoolparking of werknemers bedrijfsfietsen geven zijn mogelijkheden onder voor een BVP, maar die worden steeds minder en minder gekozen door werkgevers.
Ondanks deze maatregelen wordt de wagen nog veel gebruikt (37,6% van de verplaatsingen), maar dat aantal neemt wel steeds af aangezien 45% van de werknemers in 2006 nog de wagen nam. De auto blijft wel het belangrijkste vervoersmiddel voor werknemers in de Brusselse rand, die moeilijk bereikbaar is met het openbaar vervoer.
Het openbaar vervoer is wel met een opmars bezig, vooral in de stedelijke kern. Zo'n 35% van de werknemers neemt de trein, tegenover 31,6% in 2006. Het aandeel van de MIVB (16,6% van de verplaatsingen), De Lijn (1,2%) en TEC (0,4%) stijgt gestaag. In 2006 was 14,6% van de verplaatsingen met één van de busmaatschappijen, nu is dat dus 18,2%. Het aandeel voetgangers blijft ongeveer hetzelfde, de benenwagen is goed voor 3,7% van de verplaatsingen. Opvallend is dat carpoolen erop achteruitgaat. Het aandeel van carpoolen was in 2006 nog 2%, nu is dat teruggevallen naar 1,6%.
Een belangrijk gegeven is dat het aandeel van de wagen bij bedrijven met meer dan 200 werknemers sterker gedaald is dan bij bedrijven met meer dan 100 werknemersrs (-12,7% tegenover -7,7%). De doorslaggevende factor daar is dat bedrijven met meer dan 200 werknemers al sinds 2004 met een BVP werken. Door een BVP stellen bedrijven zich dus verantwoordelijker op voor de mobiliteit die ze veroorzaken. Een positieve evolutie dus!