Na geval van dollekoeienziekte: «Extra maatregelen in ons land niet aan de orde» (FAVV)
Ons land neemt geen extra maatregelen nadat op een boerderij in Nederland bij een dode koe de dollekoeienziekte is vastgesteld. «Het gaat waarschijnlijk om een sporadisch, geïsoleerd geval van de ziekte, waarop systematisch wordt onderzocht in de slachthuizen en bij de destructiebedrijven. Extra maatregelen zijn niet aan de orde», aldus de woordvoerder van het Federaal Agentschap van de Veiligheid van Voedselketen (FAVV). In België dateert het laatste geval van Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE) van oktober 2006.
Via het Europese meldsysteem heeft Nederland het BSE-geval, waar nu verder bron- en contactonderzoek naar gebeurt, gemeld. «Waarschijnlijk betreft het een sporadisch, geïsoleerd geval van de ziekte», zegt Hélène Bonte, woordvoerder van het FAVV. Zij wijst erop dat runderen vanaf een zekere leeftijd systematisch onderzocht worden naar de ziekte in slachthuizen en bij destructiebedrijven van gestorven dieren.
De BSE-epidemie begon in 1986 in het Verenigd Koninkrijk en leidde tot een zware crisis waarbij miljoenen runderen moesten worden vernietigd.
Laatste geval in 2006
In ons land werd de ziekte op 27 oktober 1997 voor het eerst vastgesteld bij een koe op een boerderij in het Naamse Havelange. De jaren nadien werden in totaal 133 gevallen van BSE vastgesteld. Het laatste BSE-geval dateert van 5 oktober 2006 in Perinnes-lez-Binche. De niet op de mens overdraagbare OSE-variant (’scrapie’) bij kleine herkauwers, werd op 11 juni 2007 in Laarne voor het laatst bij een schaap vastgesteld.
BSE ligt aan de basis van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij de mens. In het Verenigd Koninkrijk stierven van 1995 tot 2016 178 mensen aan die ziekte.
In mei 2012 werd België door het OIE (Office International des Épizooties) tot de categorie van de landen met «verwaarloosbare» BSE risico gecatalogeerd.