Ga je te weinig (of te vaak) naar het grote toilet? Dat ligt niet enkel aan je eetpatroon

Terwijl de een gezellig drie boodschappen produceert per dag, is de ander al blij dat er vijf drollen per week hun weg uit hun darmkanaal vonden. Hoe vaak iemand naar het grote toilet gaat, wordt vaak louter toegeschreven aan iemands eetpatroon en lichaamsbeweging, maar onderzoekers van het Karolinska Institutet onderzochten voor ‘The Conversation’ of er niet ook een genetische component verbonden is aan stoelgangfrequentie.

Accepteer cookies om deze inhoud weer te geven.
door
Redactie Online
Leestijd 2 min.

Wie meermaals per dag zonder zorgen het toilet kan bevuilen, vraagt zich misschien af waarom er genetisch onderzoek nodig was naar de menselijke stoelgang. Maar pechvogels voor wie een dagelijkse drol een zeldzaam fenomeen is kunnen wel degelijk baat hebben bij die nieuwe studie die gepubliceerd werd in het wetenschappelijke tijdschrift Cell Genomics.

Een op de tien mensen wereldwijd lijdt tenslotte aan het ‘prikkelbare darm syndroom’ (PDS) dat gekarakteriseerd wordt door het frequent voorkomen van buikpijn, een opgeblazen gevoel, constipatie en diarree. Het is niet levensbedreigend, maar het heeft wel effect op het dagelijks functioneren van wie lijdt aan PDS. Op dit moment is er geen behandeling, naast het bestrijden van de symptomen. Daarnaast weet niemand wat de ziekte veroorzaakt. Met dit DNA-onderzoek zijn de onderzoekers weer een stapje dichter bij een oplossing voor PDS.

Erfelijke drolfrequentie

Want het goede nieuws is dat er daadwerkelijk een verband is tussen hoe vaak iemand kakt en hun genen. Data over de stoelgang van meer dan 167.000 mensen van het Verenigd Koninkrijk en andere landen van Europa werd onderzocht. Ook miljoenen DNA-sequenties, de stukjes DNA die ons genetisch uniek maken, werden onder de loep genomen. Op die manier konden ze aantonen dat de kakfrequentie wel degelijk voor een stuk genetisch bepaald is, en allicht erfelijk.

Bovendien vonden ze ook bewijs dat bepaalde genetische factoren die de kakfrequentie bepalen ook van tel zijn als het gaat om het risico van het ontwikkelen van PDS. Die bevindingen zouden helpen om de ziekte sneller te herkennen, maar ook om ze beter te behandelen.