STUDIE. Prehistorische Europeanen waren lactose-intolerant maar dronken toch melk
Wie al eens graag een gras melk drinkt, ongeacht de onvermijdelijke flatulente gevolgen, is niet alleen. Onze voorouderen dronken al millennia melk, ook al zorgde het systematisch voor spijsverteringsproblemen. Dat schrijft een nieuwe studie die gepubliceerd werd in het vaktijdschrift Nature.
De resultaten van de studie zet de wetenschap voor grote vraagtekens. Lang hielden zij vast aan de theorie van ‘lactase persistentie’. Die theorie hield in dat er gedacht werd dat wie melk kon tolereren die genen zou doorgeven aan de volgende generaties: dankzij hun nieuwe bron van calorieën en proteïnen zijn zij degene met de ‘sterkere’ genen. Op die manier zouden volkeren die zuivelproducerende dieren domesticeerden snel een enzym kweken die de darmklachten deden verdwijnen.
Leven met krampen
Deze studie zorgt evenwel voor een compleet andere kijk op de geschiedenis van lactosetolerantie. Nu blijkt dat volkeren veel langer dan gedacht geleefd hebben met een opgeblazen gevoel, krampen en flatulentie. Prehistorische Europeanen dronken met andere woorden volgens de studie millennia lang melk van dieren, zonder het gen te hebben dat het kon verteren.
Daartoe onderzochten meer dan honderd wetenschappers de vetresten op aardewerk van verschillende archeologische sites, en DNA-stalen van skeletten. Op die manier wilden ze de melkconsumptie in Europa in kaart brengen, van 9.000 jaar geleden tot 500 jaar geleden. Uit hun resultaten blijkt dat er pas vanaf 1.000 voor Christus sprake was van die zogenaamde ‘lactase persistentie’.
Mogelijke verklaring
Hun verklaring? Het gen om melk te kunnen verteren was enkel cruciaal tijdens periodes van hongersnoden en epidemieën. Als al het ander voedsel op was, dronken prehistorische Europeanen melk. En wie dan niet goed melk kon verteren, liep een risico, zegt de studie: op zo’n momenten zouden milde darmklachten veel sneller escaleren en mogelijk leiden tot ernstige klachten en de dood.