SOUNDCHECK. Hairbaby alias Otto-Jan Ham debuteert met solo-EP: «Ik had nooit verwacht dat Studio Brussel dit serieus zou nemen»
Exact één jaar nadat tv-gezicht en radiopresentator Otto-Jan Ham luisterend Vlaanderen had geteased met de vermelding van zijn muzikaal soloproject Hairbaby, had de man nog steeds geen noot van zijn popkunstjes laten horen. «Genoeg gewacht», dacht zijn radiocollega Stijn Van de Voorde, die prompt zijn eigen rivaliserende band uit de grond stampte: Babyhair. Als klap op de vuurpijl boekte hij meteen een zaal af om zijn creatie aan de wereld te tonen. De twee heren vlogen elkaar net niet in de (baby)haren, maar Van de Voordes meesterplan werkte: Hairbaby belandde in een stroomversnelling. Dat mondde afgelopen vrijdag uit in de release van zijn debuut-EP ‘Let's See Where What If Gets Us’. Metro legde zijn oor te luister bij de trotse vader van de harige boreling.
Dag Otto-Jan. Ben je nog boos op Stijn Van de Voorde nadat hij je uit je kot gelokt had met de oprichting van zijn groep?
Ham:
Je omschreef de geboorte van Babyhair, de ‘band’ van Stijn Van de Voorde, als het equivalent van «een fietsbuis tegen je scrotum». Klinkt vrij pijnlijk.
«Dat is i
Stijn boekte ook een show in Sint-Niklaas: Hairfest, waar ook Hairbaby te gast is. Zou dat het begin kunnen zijn van een jaarlijkse traditie?
«Ik heb altijd gezegd dat het eenmalig was, dan had ik dat ook weer gedaan. Anderzijds heb ik de voorbije maanden hard gewerkt aan mijn muziek. Ik heb er zodanig veel energie en centjes in gestoken, dat ik het niet erg zou vinden om nog eens op te treden.»
Kijk je uit naar je optreden op Hairfest?
«Absoluut, ik heb er veel zin. We hebben veel gerepeteerd en drie try-outs gespeeld, dus we kunnen wel met iets presentabels naar buiten komen. Het publiek is alvast enthousiast: de zaal was op twee dagen uitverkocht, nog voor mijn EP uit was. Ik heb de bandleden gevraagd om in een ‘voorzichtige bubbel’ te blijven, want het zou heel vervelend zijn mocht iemand in extremis moeten afhaken door corona.»
Je maakt muziek sinds je vijftiende. Als ik aan de 18-jarige Otto-Jan had gevraagd wat hij het liefste wou: een carrière als succesvolle muzikant of je huidige tv-carrière, wat zou hij dan gekozen hebben?
«Ik zou sowieso voor dat eerste gegaan zijn. Ik ben al jaren presentator van een podium op Rock Werchter, en telkens ik daar rondloop voel ik mij als een kind in een snoepwinkel. Ik weet ook wel dat een muziekcarrière niet altijd over rozen gaat en dat ik nu op alle vlakken beter af ben, maar rond het muziekleven hangt een soort romantiek die ik altijd geweldig heb gevonden.» «Ik heb vroeger eigen muziek opgenomen en opgetreden, maar het begon al snel te dagen dat anderen er gewoon veel beter in waren. Ik ben vrij jong bij Studio Brussel begonnen, en daar sta je aan de andere kant van de barrière. Ik zag al die demo’s van artiesten en bands binnenstromen, wat me nog meer sterkte in mijn overtuiging dat een muziekcarrière niet aan mij besteed was. Ik heb me daarbij kunnen neerleggen, maar het vuur is nooit gedoofd. Het is in een waakvlam overgegaan. Onlangs diende de kans zich aan om die droom een beetje in vervulling te laten gaan, en heb ik de sprong gewaagd. Ik ben muzikaal ook wel beter dan pakweg twintig jaar geleden.»
Je EP bevat een vette Eels-vibe: was Mark Oliver Everett een inspiratiebron?
«Dat heb ik nog gehoord. Ik heb de melancholie van Eels altijd gesmaakt en die heb ik ook proberen te vervatten in mijn songs. Ik heb me niet expliciet door Eels laten beïnvloeden voor mijn EP, maar dat luisteraars er zijn echo’s in horen vind ik een mooi compliment. Er zijn veel slechtere dingen om mee vergeleken te worden.»
Je trok met je songs voor je EP naar bevriende muzikanten: hoe reageerden zij op je creaties?
«Lara Chedraoui (van Intergalactic Lovers, nvdr.) wist dat ik muziek maakte en moedigde me altijd aan om iets van mijn werk te laten horen. Ik wou niet die dude zijn die constant komt leuren met zijn demo’s, maar op een gegeven moment heb ik toch al mijn moed bijeengeraapt en liet ik mijn songs met knikkende knieën horen. Ik ben grenzeloos onzeker wat dat betreft. Maar uiteindelijk kwam er positieve feedback van die professionele muzikanten. Dat was een stevige boost voor mijn zelfvertrouwen.»
Je hebt in verschillende interviews bevestigd dat Hairbaby géén grap is, maar dat je het serieus meent. Wat zit er nog in de pijplijn met Hairbaby?
«Ik moet daar voorzichtig mee zijn, want ik heb al een mooie carrière. Dat neemt natuurlijk niet weg dat ik dit momentum moet grijpen en verzilveren. De EP heet niet voor niets ‘Let's See Where What If Gets Us’: als een kans zich aandient, moet ik die maar gewoon grijpen zolang ik nog jong ben (
«Alle gekheid op een stokje: ik had nooit verwacht dat Studio Brussel dit serieus zou nemen en mijn songs in de playlist zou zetten. Gisteren (zondag, nvdr.) werd er een nummer uit mijn EP gedraaid in ‘Duyster’. Dat voelde aan als een soort van ‘erkenning’.»
De hamvraag is toch wel: waarom heb je in godsnaam je muzikaal project Hairbaby genoemd?
«Ik had het gelijknamige nummer van de Scissor Sisters gehoord – een verdwaalde song op de B-kant van een single – en die titel is blijven hangen. Ik had toen het idee opgevat om mijn volgende band zo te noemen. Nog voor ik ook maar één song klaar had, wist ik dus al hoe mijn project zou heten. Ik wist ook dat heel veel mensen het een slechte naam zouden vinden en dat vind ik plezant. Plus: het klinkt als een kreet. Ik hoor de cheerleaders al ‘Hairbaby’ roepen.»
Ik wens je alvast alle cheerleaders van de wereld toe. Het gaat jou en Hairbaby goed!