Wat is er allemaal gebeurd met het brein van Einstein?
Enkele weken geleden gaf Terence Hines, professor psychologie aan Pace University, een uiteenzetting op de jaarlijkse bijeenkomst van de Cognitive Neuroscience Society over de onderzoeken op het brein van Albert Einstein. Dat brein is het onderwerp van heel wat onderzoeken geweest en voor een brein heeft het heel wat meegemaakt.
De Nobelprijswinnaar en fysicus Albert Einstein stierf op 17 april 1955. Aan de hand van al zijn theorieën kan je afleiden dat deze genie een speciaal brein had. Zo speciaal zelfs dat dokter Thomas Harvey van het Princeton Hospital, waar Einstein overleed, zijn brein heeft gestolen. Dat druiste in tegen de wensen van Einstein, die wou dat zijn lichaam gecremeerd werd. Hij wou niet dat zijn lichaam en zijn hersenen bestudeerd zouden worden. Toch kon Harvey het niet laten om het brein te stelen om er proeven op te doen.
Harvey verkreeg uiteindelijk de toestemming van de weigerachtige zoon van Einstein om het brein te gebruiken voor de wetenschap. Niet veel later verloor hij zijn job bij Princeton en verhuisde hij naar Philadelphia, waar hij het brein in 240 stukjes sneed en het bewaarde in een harde en rubberachtige cellulose. Die stukjes bewaarde hij in twee bokalen die hij in de kelder verstopte.
Nadien trok Harvey door heel Amerika. De bokalen met de hersenen van Einstein nam hij mee doorheen zijn reis en regelmatig stuurde hij stukjes naar wetenschappers voor onderzoek. Het zou tot 1985 duren voordat het eerste onderzoek wordt gepubliceerd. Nadien volgden nog vijf andere publicaties, waarvan de laatste deze maand uitkwam. Hines weerlegde in zijn uiteenzetting dat deze onderzoeken ook maar enige wetenschappelijke waarde hebben.
Uit die studie van 1985 bleek dat Einstein een kleinere verhouding van neutronen had ten opzichten van gliacellen. Die verhouding was kleiner dan in 11 andere breinen die de wetenschappers testten. Het probleem is wel dat cellen tellen een subjectieve taak is en dat het niet op blinde stalen gebeurde. De wetenschappers wisten welk stukje hersenen van Einstein was en kunnen daardoor beïnvloed zijn. De hersenen uit de controlegroep waren vers, terwijl de hersenen van Einstein toen al dertig jaar oud waren. Een ander probleem was dat de hersenen van de controlegroep van 40- tot 80-jarige personen kwamen, terwijl Einstein overleed op 76-jarige leeftijd.
Een studie uit 1996 vond dat het hersenweefsel van Einstein dunner was dan dat van de controlegroep. De auteurs speculeerden dat dat betekende dat de neuronen in Einstein zijn hersenen dichter bij elkaar liggen en dat hij daardoor sneller gegevens kon verwerken. De bevindingen werden gemaakt op slechts één vierkante millimeter van Einstein zijn brein. De auteur van de studie gaf ook toe dat hij over geen enkele gelijkenis sprak tussen de hersenen van de controlegroep en het brein van Einstein.
In 1999 kwam een studie uit die gemaakt werd op een foto van de hersenen van Einstein voor ze in stukjes werden gesneden. De wetenschappers beweerden dat de pariëtale kwab van Einstein anders geplooid was en tot 15% groter was dan de hersenen uit de controlegroep. Het probleem is dat de wetenschappers weer wisten dat ze naar Einstein zijn hersenen keken. De pariëtale kwab wordt ook geassocieerd met wiskundige vaardigheden, waardoor de auteurs snel naar het wiskundige kunnen van Einstein verwezen. Hinnes weerlegt dat, volgens hem was Einstein helemaal niet zo'n krak in wiskunde.
Een probleem in alle studies was dat het breinvan Einstein slechts één onderzoeksonderwerp is. De wetenschappers kunnen niet van de hersenen van één genie afleiden of de anatomische verschillen in zijn brein hem zo geniaal maakten.
Het grootste bewijs dat Einstein zijn brein speciaal is, is dat iedereen het bestudeert alsof het speciaal is. In werkelijkheid was hij waarschijnlijk een geniaal man met een alledaags brein. Einstein was ook verstandig genoeg om te beseffen dat de wetenschap hem zo wou bestuderen en tot deze belachelijke conclusies zou komen. Vandaar waarschijnlijk dat hij besliste om zich te laten cremeren na zijn dood en zijn assen te laten uitstrooien op een niet-genoemde plaats. Hij wou niet dat er een soort van personencultus rond hem ontstond.
Een quote die onterecht aan Einstein wordt toegeschreven, vat het allemaal perfect samen: "Not everything that counts can be counted, and not everything that can be counted counts" (Niet alles dat van tel is kan geteld worden en niet alles dat geteld kan worden is van tel).