Wat maakt ons Belg? «Als het goed is, klagen we over wat er beter kan. Als het slecht is, hebben we gelijk»
Wat is nu typisch Belgisch? Wafels, frietjes, chocolade, bier en de Rode Duivels, zal de gemiddelde buitenlander denken. Communautaire relletjes, een baksteen in de maag en zwartwerk, denkt de gemiddelde Belg. Klopt allemaal, maar Metro zoekt nog verder naar wat ons op dit kluitje grond aan de Noordzee écht verbindt.
«Typische Belgische zelfstandigen.» Zo omschreef een advocaat eerder dit jaar in de rechtbank een overleden koppel dat goed geboerd had. Hun fortuin hadden ze opgepot en geïnvesteerd in goud en munten, die ze in huis bewaarden. Letterlijk ‘in’ het huis, want één van hun zonen sloopte de muren en vloeren van de woning op zoek naar de erfenis van zijn ouders. De man zou aan de haal gegaan zijn met onder meer 23 kilo goudstaven ter waarde van ruim 1,3 miljoen euro. Zijn broer sleepte hem voor de rechter.
Anekdotisch, maar de manier waarop de advocaat het ouderlijk koppel schetste, zegt iets over onze volksaard. De Belg – in dit geval zelfstandige – als harde werker en trouwe spaarder, die met veel liefde een deel van zijn welvaart opzij zet om door te schuiven naar volgende generaties.
Dat de Belg het bij het opbouwen van zijn fortuin niet altijd even nauw neemt met de fiscale regels, is een publiek geheim dat met de mantel der liefde bedekt wordt. Belastingontwijking is een nationale sport, achterpoortjes in de wetgeving uitbuiten een lieve lust. Om nog maar te zwijgen van zwartwerk.
Maar de Belg omarmt die volkstrek, want zijn buren doen hetzelfde. En als er iets is waar de doorsnee Belg zich aan spiegelt, zijn het wel z’n buren.
De nieuwe realiteit
Dat frieten het Belgisch symbool bij uitstek zijn, is een cliché met een lange baard. In het krantenarchief springt een artikel uit 1994 in het oog, waarin melding wordt gemaakt van het allereerste frietkot dat naar de Oekraïense havenstad Sebastopol werd verscheept. «De Oekraïners bakken wel gesneden aardappelen met olie in de pan, maar onze frieten kennen ze niet. Ze kijken dus reikhalzend uit naar deze nieuwigheid», klonk het. Ook de hoofdstad Kiev snakte naar verluid naar een «typisch Belgische frituur».
Om maar te zeggen: onze frieten zijn wereldberoemd, maar ook uniek. Terwijl bank- en postkantoren overal te lande de deuren sluiten, er jaar na jaar meer cafés verdwijnen dan er bij komen, steeds meer kerken ontwijd worden en Jeanine van de superette om de hoek plaats moet ruimen voor teamlead Patrick van Proxy Delhaize, telt elke parochie in België – hoe onooglijk ook – ten minste één frietkot. De frituur doorstaat de tand des tijds.
Dat mensen tegenwoordig hun vrije tijd liever online besteden dan in een analoog, bruin café op het dorpsplein is de nieuwe realiteit. Het ontlokt nostalgische boomers en senioren weleens de dooddoener ‘vroeger was alles beter’; niet alleen een kolossale misvatting die wijst op een selectief kortetermijngeheugen (Is de Playstation 1 echt beter dan de Playstation 5? Is de Nokia 3310 beter dan de iPhone 14 Pro Max?), maar tevens een uiting van één van onze favoriete tijdsbestedingen: klagen.
Want de Belg kláágt graag. En het liefst klagen we met veel tegelijk, zodat we bevestigd worden in onze grieven en first world problems. Als het goed is, klagen we over wat er beter kan. Als het slecht is, hebben we gelijk. Als het gemiddeld is, dan is het niet goed genoeg. Maar pas als het archi-archi-archislecht is, gaan we actie ondernemen. Want de gemiddelde Belg is conflictvermijdend. We kijken de bron van ons geklaag liefst niet recht in de ogen.
Één klacht maakt macht
De favoriete doelwitten van ons collectief gejammer: het weer, en alles waar ons belastinggeld naartoe gaat. Als we voor iets hebben meebetaald (met het geld dat we niet in het zwart kregen), willen we een return on investment. De politiek, de NMBS, de culturele sector, de staat van het wegdek: als iets van openbaar nut is, vindt de Belg z’n geklaag gerechtvaardigd. Zeuren is een mensenrecht. En het lucht op. Klagen is het kanaliseren van frustraties; een manier om verbinding te zoeken over iets wat in principe buiten je macht ligt. In dat opzicht heeft de commentaarsectie van de gemiddelde online krant vaak iets weg van een zelfhulpgroep voor lotgenoten.
Of klagers al dan niet gelijk hebben, doet er zelfs niet toe. De waarheid is dat de daad van het klagen op zich al voldoende aanleiding kan zijn voor de klagers om hun zin te krijgen. Zo kreeg een buurtbewoner het in 2019 voor elkaar om het buitenzwembad, zomerterras en de buitenspeeltuin van het Gentse subtropisch zwembad Rozebroeken op gerechtelijk bevel te laten sluiten. De reden? Hij hoorde te veel lawaai in de tuin van zijn villa, iets verderop.
In België kan één klacht dus al voor verandering zorgen. Één klacht maakt macht.
Verbonden in geklaag
Niet iedereen hangt evenveel gewicht aan miserie van nationale aard – denk aan de eindeloze relletjes in de Vivaldi-regering, het gebakkelei over Brussel-Halle-Vilvoorde of de uitschakeling van de Rode Duivels op het jongste WK – maar toch voelen we ons vaak verbonden in geklaag. En dat collectief geklaag ook tot heel mooie dingen kan leiden, illustreert de Witte Mars op 20 oktober 1996 in Brussel, toen de zaak-Dutroux tot massale verontwaardiging leidde in ons land.
In 2005 ondervroeg het tijdschrift Reader's Digest naar aanleiding van het 175-jarig bestaan van ons land 690 Belgen. Op de vraag welke gebeurtenissen van na 1990 een gevoel van nationale verbondenheid opwekken, antwoordde een kwart de Witte Mars. En ondanks ons gesakker, antwoordde bijna de helft van de ondervraagden dat ze in geen enkel ander land liever zouden willen wonen dan in België, vooral omwille van de goede medische zorg, de uitgebreide sociale zekerheid en de algemene welvaart.
Uit het onderzoek bleek ook dat de Belgische volksaard de belangrijkste factor is die ons als Belgen bindt. Op de vraag wat die volksaard inhoudt, antwoordt 73% dat de Belg geboren wordt met de spreekwoordelijke baksteen in de maag. Daarnaast ziet de Belg zichzelf bovenal als levensgenieter (46%), die vermaard is voor zijn meertaligheid (38%) en zijn bereidheid tot het sluiten van compromissen (36%).
Tot slot bleek nog uit het onderzoek dat bijna driekwart van de Belgen zich trots voelt als een Belgische sporter of een Belgisch team goed presteert in een internationale wedstrijd.
Compromis à la belge
Als ons legendarisch geëmmer dan toch iets positiefs voortbrengt, is het wel dat het onze nationale sporthelden aanvuurt om steeds het beste van zichzelf te geven. Om nog maar eens onze Rode Duivels als voorbeeld te nemen: nuchter als we zijn dacht geen enkele Belg dat Kevin De Bruyne en co. ooit het afgelopen WK in Qatar konden winnen. Als onze sporthelden teleurstellen, zijn we hun strengste critici en klagen we steen en been. Tegelijk toont dat aan hoezeer we als volk betrokken zijn bij onze sporters, en hoezeer we willen dat ze slagen. Hoe luider het geklaag, hoe groter de motivatie om volgende keer beter te doen. Als er één ding is dat onze nationale sporthelden ons niet kunnen verwijten, is het dat het Belgisch publiek passie ontbeert. Onze nationale sporten vormen een onuitputtelijke bron van dolle volkstaferelen, waar andere landen naar kijken als een holbewoner naar een TikTok-dansje.
Hoe je het ook draait of keert: we zijn op dit kluitje grond aan de Noordzee veroordeeld tot elkaar. En hoe diep het water tussen Belgen onderling ook mag zijn, we hebben in die bijna 193 jaar dat België bestaat ontelbare keren bewezen dat l’unité fait la force. De verschillen maken ons uniek, waardoor de momenten van nationale verbondenheid net extra krachtig zijn. Een compromis à la belge. Iets om over na te denken, de volgende keer dat je aanschuift voor een klein